Het muiltje (Crepidula fornicata) kwam oorspronkelijk alleen voor in de wateren voor de Amerikaanse oostkust, maar ook deze soort heeft het gepresteerd om de Atlantische Oceaan over te steken. De eerste Europese waarneming van het muiltje was in Liverpool Bay (Engeland) in 1872, maar deze populatie is sindsdien uitgestorven. Kort daarna waren er in de jaren 1887 tot 1890 ook verschillende onopzettelijke introducties in Essex in zuidoostelijk Engeland, die samenvielen met de invoer van de Amerikaanse oester (Crassostrea virginica). Deze oesters werden op bestaande Engelse oesterbanken uitgezet en brachten een verstekeling mee: het muiltje. Vanuit Essex was een verdere verspreiding langs de Europese kusten eenvoudig want de larven lieten zich rustig mee de zeestromingen meevoeren en kwamen zo ook in Nederlandse wateren terecht. De eerste waarneming van het muiltje in ons land dateert al uit 1924.
De schelp van het muiltje neigt van geelwit tot roodbruin met kleine roodbruine streepjes en vlekjes. Hij heeft een doorsnede van maximaal 5 centimeter. Ze kunnen tegenwoordig worden aangetroffen langs de hele zuidoostelijke Noordzeekust en dan met name op oesterbedden en mosselbanken. Het eerste exemplaar van de Waddeneilanden werd in 1939 gevonden en sindsdien heeft de soort zich over het hele Waddengebied uitgebreid. Ondertussen is het muiltje algemeen in de kustwateren van het Scandinavisch schiereiland (Noorwegen en Zweden) tot het Iberisch schiereiland (Spanje en Portugal). We kunnen dus vaststellen dat het muiltje de hem gegeven kans met beiden handen heeft aangegrepen. Als het muiltje handen had gehad natuurlijk.
Het succes van het muiltje kan worden verklaard doordat ze enkele opmerkelijke kenmerken bezitten. Ze hebben een wel erg ongewone voortplantingsmethode: muiltjes gaan namelijk gezellig boven op elkaar zitten, waarbij de jongste en kleinste exemplaren zich boven op de toren bevinden. Dat systeem noemen de deskundigen een muiltjesketting. Doordat ze hierdoor enorm dicht op elkaar zitten bereiken de uitgescheiden eitjes vrijwel zonder verlies een ander muiltje. Meer bevruchte eitjes zorgen voor meer larven en die koloniseren als volwassen muiltje weer aanpalende gebieden. Wat ook helpt is dat het muiltje op verschillende bodemtypes kan gedijen en zelfs in staat is om zich op modderige bodems staande te houden. Als het muiltje benen had gehad natuurlijk.
Het muiltje kent in onze streken ook weinig natuurlijke vijanden al lijkt dat de laatste tijd wat aan het veranderen te zijn. De soort blijkt tegenwoordig gegeten te worden door leergierige zilvermeeuwen, die mossels en andere tweekleppigen met daarop vastgehechte muiltjes van grote hoogte op asfalt en basalt laten vallen om zo de schelp te kraken. De muiltjes zijn dan een smakelijke bijvangst voor de meeuw.
[Fred de Vries]
Amerikaanse zwaardschede
De Amerikaanse zwaardschede (Ensis directus) is een tweekleppig weekdier dat, zoals zijn naam al bijna aangeeft van nature leeft in het water van de Noord-Amerikaanse Atlantische kusten van zuidelijk Canada tot de staat South Carolina in de USA. Al wordt tegenwoordig gemeld dat hij zich een stuk zuidelijker bij Florida ook al op zijn gemak voelt. De licht gebogen schelp kan hier een lengte bereiken van zo’n 16 centimeter, al zijn er in Amerika exemplaren aangetroffen van 25 centimeter. De kleur is bruinpaars met ietwat rozige of paarsige randjes. Die paarsige kleur onderscheidt hem van de inheemse grote zwaardschede (Ensis arcuatus), die wat minder naar het paars neigt. Alle zwaardscheden leven tot wel 50 centimeter diep in het zand of slik ingegraven en voeden zich met plankton en algen die ze uit het water wegfilteren.
De eerste exemplaren van de Amerikaanse zwaardschede zijn in Europa pas in 1979 aangetroffen in het rivierwater van de Elbe bij de Duitse havenstad Hamburg waar larven weer eens zijn meegelift met het ballastwater van een zeeschip. Ze voelden zich in Europese wateren behoorlijk thuis want vanuit Hamburg heeft de Amerikaanse zwaardschede zich snel uitgebreid richting Nederlandse waddengebied. In 1982 verscheen hij op het wad bij Schiermonnikoog. Twee jaar later werd de eerste Amerikaanse zwaardschede op het strand van Texel aangetroffen. In 1985 werden de eerste in het Zeeuwse deltagebied gevonden. Ondertussen komt dit schelpdier voor in de kustgebieden van Frankrijk tot en met Denemarken.
De Amerikaanse zwaardschede is hier eigenlijk maar een gast, maar hij gedraagt zich beslist niet als een welkome gast: hij heeft de hier van nature wonende zwaardschedesoorten voor een groot deel verdrongen en is op veel plaatsen de meest algemeen voorkomende soort.
Een geluk bij een ongeluk is dat de Amerikaanse zwaardschede een eetbaar schelpdier is. Het ongelukkige is dat wij Nederlanders geen liefhebber zijn van dit soort weekdieren. Een mossel of een oester gaat er nog wel in, maar voor een kokkel of een zwaardschede halen wij onze culinaire neus op. Wat zuidelijker waarderen ze de Amerikaanse zwaardschede al een stuk meer en dus wordt driftig (maar voorzichtig) op de schelpdieren gevist: de vissers spuiten ze door middel van een krachtige straal lucht of water uit de bodem en zuigen ze vervolgens op. Vervolgens worden ze geëxporteerd naar Spanje waar ze in de beroemde paëlla terechtkomen.
We hebben ondertussen ontdekt dat veel van de in Nederland geïntroduceerde exoten hier onbedoeld zijn gearriveerd als gevolg van het lozen van ‘besmet’ ballastwater van zeeschepen. Hoeveel moeite zou het kosten om wereldwijd af te spreken dat ballastwater ontsmet dient te worden voordat het geloosd mag worden?
[Fred de Vries]
De eerste exemplaren van de Amerikaanse zwaardschede zijn in Europa pas in 1979 aangetroffen in het rivierwater van de Elbe bij de Duitse havenstad Hamburg waar larven weer eens zijn meegelift met het ballastwater van een zeeschip. Ze voelden zich in Europese wateren behoorlijk thuis want vanuit Hamburg heeft de Amerikaanse zwaardschede zich snel uitgebreid richting Nederlandse waddengebied. In 1982 verscheen hij op het wad bij Schiermonnikoog. Twee jaar later werd de eerste Amerikaanse zwaardschede op het strand van Texel aangetroffen. In 1985 werden de eerste in het Zeeuwse deltagebied gevonden. Ondertussen komt dit schelpdier voor in de kustgebieden van Frankrijk tot en met Denemarken.
De Amerikaanse zwaardschede is hier eigenlijk maar een gast, maar hij gedraagt zich beslist niet als een welkome gast: hij heeft de hier van nature wonende zwaardschedesoorten voor een groot deel verdrongen en is op veel plaatsen de meest algemeen voorkomende soort.
Een geluk bij een ongeluk is dat de Amerikaanse zwaardschede een eetbaar schelpdier is. Het ongelukkige is dat wij Nederlanders geen liefhebber zijn van dit soort weekdieren. Een mossel of een oester gaat er nog wel in, maar voor een kokkel of een zwaardschede halen wij onze culinaire neus op. Wat zuidelijker waarderen ze de Amerikaanse zwaardschede al een stuk meer en dus wordt driftig (maar voorzichtig) op de schelpdieren gevist: de vissers spuiten ze door middel van een krachtige straal lucht of water uit de bodem en zuigen ze vervolgens op. Vervolgens worden ze geëxporteerd naar Spanje waar ze in de beroemde paëlla terechtkomen.
We hebben ondertussen ontdekt dat veel van de in Nederland geïntroduceerde exoten hier onbedoeld zijn gearriveerd als gevolg van het lozen van ‘besmet’ ballastwater van zeeschepen. Hoeveel moeite zou het kosten om wereldwijd af te spreken dat ballastwater ontsmet dient te worden voordat het geloosd mag worden?
[Fred de Vries]
Driehoeksmossel
De driehoeksmossel (Dreissena polymorpha) was er in Nederland al vroeg bij: al in 1827 werden de eerste exemplaren in Nederlandse wateren aangetroffen. De oorspronkelijke geboorteplaats van deze kleine zoetwatermossel kunnen we vinden in de Zwarte Zee en de Kaspische Zee. De verspreiding van de driehoeksmossel is goed te volgen. Vanuit het zuiden van Rusland reist hij via diverse waterwegen richting West-Europa. Nu is hij een lastpost geworden in landen als Groot Brittannië, Ierland, Italië, Spanje, Zweden en - uiteraard – ook Nederland.
De driehoeksmossel is een relatief kleine mosselsoort en volwassen exemplaren bereiken een doorsnede van ongeveer 4 centimeter. Hij is lichtbruin van kleur met een patroon van donkerbruine strepen. Of andersom natuurlijk. Dat streeppatroon is ook de reden dat hij in Engelstalige landen de zebra mussel genoemd wordt. Dat hij hier de driehoeksmossel heet is ook te begrijpen omdat zijn schelp ruwweg de vorm van een driehoek (of een D) heeft.
Inheemse zoetwatermossels graven zich in in de bodem, maar de driehoeksmossel heeft een andere techniek want hij hecht zich met draden, de zogenaamde byssusdraden, vast aan een harde ondergrond. Daarmee beginnen direct de problemen omdat de driehoeksmossel de neiging heeft om zich in steeds grotere kolonies ook op plaatsen vast te hechten waar dat nu niet echt handig is. Vooral koelwaterleidingen, afvoeren, inlaten van bijvoorbeeld zuiveringsinstallaties en bootmotoren, en zelfs sluisdeuren kunnen behoorlijk wat schade, hinder en nadeel ondervinden van deze mosselsoort. De kosten voor onderhoud nemen toe en de eindafrekening komt vaak op het bordje van iedere burger terecht. Maar ook watersporters zullen zijn aanwezigheid in Nederland vaak vervloeken omdat ze zich aan alles en nog wat vasthechten en dus ook aan ankers en het onderschip van hun kostbare vaartuigen. Omdat de schelpen van de driehoeksmossel vlijmscherp zijn, zijn ze vaak de oorzaak van vervelende snijwonden omdat strand- en zeeliefhebbers er op gaan staan.
Omdat hij meerdere liters water per dag kan schoonfilteren, gebruiken onderzoekers de driehoeksmossel als een biosensor. Dat betekent dat ze de mossel als indicator inzetten om te bekijken of het water steeds schoner wordt want hij eet nogal wat algen en wiertjes weg.
Maar de driehoeksmossel heeft ook een duistere kant omdat vermoed wordt dat hij een reservoir is voor botulisme.
In Amerika heeft de regering het goed bekeken: ze hebben de driehoeksmossel aangewezen als een verboden soort en dat betekent dat import, bezit, transport en introductie in het wild verboden is. Zo’n maatregel is in Nederland voor de driehoeksmossel al bijna 200 jaar te laat, maar voor andere exoten is daadkrachtig optreden misschien nog effectief.
[Fred de Vries]
De driehoeksmossel is een relatief kleine mosselsoort en volwassen exemplaren bereiken een doorsnede van ongeveer 4 centimeter. Hij is lichtbruin van kleur met een patroon van donkerbruine strepen. Of andersom natuurlijk. Dat streeppatroon is ook de reden dat hij in Engelstalige landen de zebra mussel genoemd wordt. Dat hij hier de driehoeksmossel heet is ook te begrijpen omdat zijn schelp ruwweg de vorm van een driehoek (of een D) heeft.
Inheemse zoetwatermossels graven zich in in de bodem, maar de driehoeksmossel heeft een andere techniek want hij hecht zich met draden, de zogenaamde byssusdraden, vast aan een harde ondergrond. Daarmee beginnen direct de problemen omdat de driehoeksmossel de neiging heeft om zich in steeds grotere kolonies ook op plaatsen vast te hechten waar dat nu niet echt handig is. Vooral koelwaterleidingen, afvoeren, inlaten van bijvoorbeeld zuiveringsinstallaties en bootmotoren, en zelfs sluisdeuren kunnen behoorlijk wat schade, hinder en nadeel ondervinden van deze mosselsoort. De kosten voor onderhoud nemen toe en de eindafrekening komt vaak op het bordje van iedere burger terecht. Maar ook watersporters zullen zijn aanwezigheid in Nederland vaak vervloeken omdat ze zich aan alles en nog wat vasthechten en dus ook aan ankers en het onderschip van hun kostbare vaartuigen. Omdat de schelpen van de driehoeksmossel vlijmscherp zijn, zijn ze vaak de oorzaak van vervelende snijwonden omdat strand- en zeeliefhebbers er op gaan staan.
Omdat hij meerdere liters water per dag kan schoonfilteren, gebruiken onderzoekers de driehoeksmossel als een biosensor. Dat betekent dat ze de mossel als indicator inzetten om te bekijken of het water steeds schoner wordt want hij eet nogal wat algen en wiertjes weg.
Maar de driehoeksmossel heeft ook een duistere kant omdat vermoed wordt dat hij een reservoir is voor botulisme.
In Amerika heeft de regering het goed bekeken: ze hebben de driehoeksmossel aangewezen als een verboden soort en dat betekent dat import, bezit, transport en introductie in het wild verboden is. Zo’n maatregel is in Nederland voor de driehoeksmossel al bijna 200 jaar te laat, maar voor andere exoten is daadkrachtig optreden misschien nog effectief.
[Fred de Vries]
Japanse oester
Lord, what fools these mortals be! Dat schreef William Schakespeare ooit al in zijn Midsummer Nights Dream en dat is tegenwoordig nog net zo waar als we het over het wel en wee van de Japanse oester (Crassostrea gigas) in Nederland hebben.
De Japanse oester wordt zo langzamerhand een echte wereldburger. Van zijn thuisland Japan is hij soms per ongeluk, maar veel vaker opzettelijk aan een wereldreis begonnen en kan nu al gevonden worden aan de westelijke kusten van Noord-Amerika, rondom geheel Australië en vrijwel alle Europese kusten, vanaf de Britse eilanden tot Portugal en het Middellandse Zeegebied. Gewoonlijk houdt de Japanse oester van een harde rotsige ondergrond in ondiep water, maar zijn die niet voorradig dan neemt hij ook genoegen met zand, modder of andere schelpen. De kleur van de bovenzijde van de grillig gevormde schelp is vaak vuilwit en de maximale doorsnede is soms wel 40 centimeter.
In de barre winter van 1962 op 1963 heeft een oesterziekte zo huisgehouden onder de inheemse platte oester (Ostrea edulis) dat Zeeuwse oestervissers in grote wanhoop zochten naar een tijdelijke oplossing van deze aanslag op hun broodwinning. Dat was de introductie van de Japanse oester. Er was hun door wetenschappers voorgehouden dat de Japanse oester zich hier in Nederland niet zou kunnen voortplanten omdat die een watertemperatuur zo'n 18 graden nodig zou hebben om dat te kunnen doen. Foutje, bedankt. Want het bleek dat de Japanse oester zich in de Zeeuwse wateren wel degelijk succesvol kon vermeerderen.
De productie van eitjes van de Japanse oester is uitzonderlijk hoog en men schat (niemand heeft het nog echt geteld) dat ieder exemplaar wel 50 tot 100 miljoen per keer kan produceren. Bovendien groeit hij ook nog eens sneller dan de inheemse soort. Ook heeft hij een geheim wapen: de Japanse oester kan de eitjes en larven van onze mosselen, kokkels en oesters wegfilteren en opeten.
Het leek er op dat de Japanse oester zich hier in Nederland ongestoord kon blijven vermeerderen, maar een aantal stoutmoedige vogels hebben technieken ontwikkeld om de Japanse oester in hun dieet op te nemen. De schelp is vele malen sterker dan die van de platte oester, maar enkele slimme meeuwensoorten laten de oesters nu vanaf grote hoogte stukvallen op harde oppervlakken zoals dijken, wegen en fietspaden. Recentelijk zijn ook scholeksters waargenomen die zich lijken te gaan richten op het openbreken van losliggende en losgespoelde Japanse oesters. Nu ook de minister recent heeft besloten dat vissers op kleine schaal deze opdringerige soort mogen rapen op het Wad, lijkt het dat de tegenaanval eindelijk is ingezet.
[Fred de Vries]
De Japanse oester wordt zo langzamerhand een echte wereldburger. Van zijn thuisland Japan is hij soms per ongeluk, maar veel vaker opzettelijk aan een wereldreis begonnen en kan nu al gevonden worden aan de westelijke kusten van Noord-Amerika, rondom geheel Australië en vrijwel alle Europese kusten, vanaf de Britse eilanden tot Portugal en het Middellandse Zeegebied. Gewoonlijk houdt de Japanse oester van een harde rotsige ondergrond in ondiep water, maar zijn die niet voorradig dan neemt hij ook genoegen met zand, modder of andere schelpen. De kleur van de bovenzijde van de grillig gevormde schelp is vaak vuilwit en de maximale doorsnede is soms wel 40 centimeter.
In de barre winter van 1962 op 1963 heeft een oesterziekte zo huisgehouden onder de inheemse platte oester (Ostrea edulis) dat Zeeuwse oestervissers in grote wanhoop zochten naar een tijdelijke oplossing van deze aanslag op hun broodwinning. Dat was de introductie van de Japanse oester. Er was hun door wetenschappers voorgehouden dat de Japanse oester zich hier in Nederland niet zou kunnen voortplanten omdat die een watertemperatuur zo'n 18 graden nodig zou hebben om dat te kunnen doen. Foutje, bedankt. Want het bleek dat de Japanse oester zich in de Zeeuwse wateren wel degelijk succesvol kon vermeerderen.
De productie van eitjes van de Japanse oester is uitzonderlijk hoog en men schat (niemand heeft het nog echt geteld) dat ieder exemplaar wel 50 tot 100 miljoen per keer kan produceren. Bovendien groeit hij ook nog eens sneller dan de inheemse soort. Ook heeft hij een geheim wapen: de Japanse oester kan de eitjes en larven van onze mosselen, kokkels en oesters wegfilteren en opeten.
Het leek er op dat de Japanse oester zich hier in Nederland ongestoord kon blijven vermeerderen, maar een aantal stoutmoedige vogels hebben technieken ontwikkeld om de Japanse oester in hun dieet op te nemen. De schelp is vele malen sterker dan die van de platte oester, maar enkele slimme meeuwensoorten laten de oesters nu vanaf grote hoogte stukvallen op harde oppervlakken zoals dijken, wegen en fietspaden. Recentelijk zijn ook scholeksters waargenomen die zich lijken te gaan richten op het openbreken van losliggende en losgespoelde Japanse oesters. Nu ook de minister recent heeft besloten dat vissers op kleine schaal deze opdringerige soort mogen rapen op het Wad, lijkt het dat de tegenaanval eindelijk is ingezet.
[Fred de Vries]
Japans bessenwier
Het Japans bessenwier (Sargassum muticum) is een bruin gekleurd zeewier. In Japanse wateren, waar het zijn oorsprong heeft, is het maar een klein onopvallend wiertje dat daar niet meer dan een lengte van maximaal twee meter zal bereiken. Maar in die contreien heeft het ook zijn eigen persoonlijke natuurlijke vijanden. Die heeft hij in Europese wateren niet en daardoor kan het Japans bessenwier hier wel een lengte van 16 meter bereiken.
Het Japans bessenwier werd in 1973 voor het eerst in Europa aangetroffen bij het Zuid-Engelse Isle of Wight. Onderzoek wees uit dat de planten mogelijk al sinds 1966 de Franse kanaalkusten teisterden, maar dat feit was de Fransen niet opgevallen. Het bleek dat de Britse planten al een jaar of twee oud waren en daardoor niet meer in toom te houden waren. Ondertussen wordt het Japans bessenwier al langs de complete Atlantische kust aangetroffen, van Noorwegen tot Spanje.
Ook nu vermoedt men dat vruchtbare zaadpotten van het Japans bessenwier hier zijn aangekomen als verstekeling tussen Japans oesterzaad of dat ze met schepen en zeestromen zijn meegelift. Die Japanse oesters werden in 1964 door oesterkwekers naar Zeeland gebracht omdat de Nederlandse platte oester toen erg te lijden had gehad onder een oesterziekte. De kwekers dachten dat de Japanse oester (Crassostrea gigas) weerbaarder zou zijn. Dat liep allemaal heel anders en over de Japanse oester zal ik een aparte column moeten wijden.
Het vervelende van het Japans bessenwier is dus dat het hier niet in toom wordt gehouden met als gevolg dat het onbelemmerd doorgroeit. Groeien en voortplanten doet het Japans bessenwier namelijk als de beste. Daardoor komen de problemen al snel aan het licht: het vormt zulke grote drijvende matten wier, dat het jachthavens kan verstoppen en zwemwater kan verpesten. Bovendien vernielt het vislijnen omdat die het gewicht van al dat wier niet kunnen torsen, verstopt afvoeren van fabrieken en boten, en het vangt ook nog eens allerlei in zee drijvende rotzooi.
Het Japans bessenwier groeit van nèt onder de waterlijn tot een diepte van een meter of tien. Dat betekent dat hij om de beschikbare ruimte in gevecht is met alle andere inheemse wiersoorten. En dat gevecht wint hij moeiteloos.
We kunnen maar bitter weinig aan de verspreiding van het Japans bessenwier doen, maar het zou wel een mini-overwinning zijn als we, net als de Chinese artsen, zouden geloven dat tot poeder vermalen gedroogd wier een heilzaam kruid kan zijn. Zij denken dat een thee van dat poeder kan helpen bij het verwijderen van overmatig snot en slijm.
[Fred de Vries]
Het Japans bessenwier werd in 1973 voor het eerst in Europa aangetroffen bij het Zuid-Engelse Isle of Wight. Onderzoek wees uit dat de planten mogelijk al sinds 1966 de Franse kanaalkusten teisterden, maar dat feit was de Fransen niet opgevallen. Het bleek dat de Britse planten al een jaar of twee oud waren en daardoor niet meer in toom te houden waren. Ondertussen wordt het Japans bessenwier al langs de complete Atlantische kust aangetroffen, van Noorwegen tot Spanje.
Ook nu vermoedt men dat vruchtbare zaadpotten van het Japans bessenwier hier zijn aangekomen als verstekeling tussen Japans oesterzaad of dat ze met schepen en zeestromen zijn meegelift. Die Japanse oesters werden in 1964 door oesterkwekers naar Zeeland gebracht omdat de Nederlandse platte oester toen erg te lijden had gehad onder een oesterziekte. De kwekers dachten dat de Japanse oester (Crassostrea gigas) weerbaarder zou zijn. Dat liep allemaal heel anders en over de Japanse oester zal ik een aparte column moeten wijden.
Het vervelende van het Japans bessenwier is dus dat het hier niet in toom wordt gehouden met als gevolg dat het onbelemmerd doorgroeit. Groeien en voortplanten doet het Japans bessenwier namelijk als de beste. Daardoor komen de problemen al snel aan het licht: het vormt zulke grote drijvende matten wier, dat het jachthavens kan verstoppen en zwemwater kan verpesten. Bovendien vernielt het vislijnen omdat die het gewicht van al dat wier niet kunnen torsen, verstopt afvoeren van fabrieken en boten, en het vangt ook nog eens allerlei in zee drijvende rotzooi.
Het Japans bessenwier groeit van nèt onder de waterlijn tot een diepte van een meter of tien. Dat betekent dat hij om de beschikbare ruimte in gevecht is met alle andere inheemse wiersoorten. En dat gevecht wint hij moeiteloos.
We kunnen maar bitter weinig aan de verspreiding van het Japans bessenwier doen, maar het zou wel een mini-overwinning zijn als we, net als de Chinese artsen, zouden geloven dat tot poeder vermalen gedroogd wier een heilzaam kruid kan zijn. Zij denken dat een thee van dat poeder kan helpen bij het verwijderen van overmatig snot en slijm.
[Fred de Vries]
Penseelkrab
De penseelkrab (Hemigrapsus takanoi) bewoont als soort het liefst de wat rotsige kusten van Japan en China. De penseelkrab dankt zijn naam aan de toefjes lichtbruin of geel haar – in wetenschappelijke termen ‘seta’ genoemd - die de mannelijke krabben op hun scharen hebben. En, zoals mannen vaak eigen is, hebben die ook hier grotere scharen dan de vrouwtjeskrabben. Deze krabbensoort is qua afmetingen maar een kleintje: het rugschild is slechts maximaal een centimeter of drie breed. De penseelkrab is aan de bovenzijde groenig, oranje-achtig, bruinig of grijzig van kleur. De onderzijde van het lichaam is witachtig.
Deze krab is een echte opportunistische omnivoor en eet dus alles wat hem voor zijn grijpgrage scharen komt. Dat kunnen kleine visjes zijn, maar ook larven, geleedpotigen en algen.
De invasie van penseelkrabben begon in 1993 en de soort heeft in 2010 al grote delen van West-Europa veroverd. Meldingen komen ondertussen uit landen als Spanje, Frankrijk, België en Duitsland. Kortom: in slechts een jaar of zeven heeft hij vrijwel alle Atlantische kusten van West-Europa gekoloniseerd. Pas in het jaar 2000 werden de eerste exemplaren van de penseelkrab in Nederlandse wateren waargenomen, maar toen was het hek natuurlijk al van de dam. Er zijn een aantal mogelijke oorzaken van zijn aankomst in westelijk Europa genoemd: (1) de penseelkrabben zouden zijn aangevoerd met Aziatische oesters, (2) ze zijn aangevoerd met het ballastwater van oceaanstomers of (3) voordat ze zich tot jeugdige krabben ontwikkelen laten ze zich in hun stadium van larve wel een maand met de zeestromingen meevoeren en kunnen zo grote afstanden overbruggen.
Onderzoekers hebben ons voorlopig gerustgesteld en melden dat er vooralsnog geen nadelige effecten op de flora en fauna bekend zijn in de gebieden waar de soort zich heeft gevestigd. De tijd zal het leren, maar ik geloof daar helemaal niets van. Deze krab heeft een grote temperatuurstolerantie en kan dus tegen warme zomers en koude winters. Bovendien kan deze krabbensoort tijdens het broedseizoen wel drie of vier keer per jaar tot 50.000 eitjes produceren. Onze eigen krabbensoorten produceren veel minder eitjes en dat ook nog slechts twee keer per jaar. Dat zorgt op sommige plaatsen al voor een ‘krabbendichtheid’ van meer dan 20 exemplaren per vierkante meter. Gekoppeld aan zijn niets ontziende vraatzucht kan het niet anders zijn dan dat de penseelkrab onze inlandse krabbensoorten uiteindelijk wel degelijk kan verdrijven.
We vinden het natuurlijk helemaal niet erg dat er hier af en toe eens een exotische dieren- of plantensoort opduikt, maar ze moeten zich wel een beetje gedragen.
[Fred de Vries]
Deze krab is een echte opportunistische omnivoor en eet dus alles wat hem voor zijn grijpgrage scharen komt. Dat kunnen kleine visjes zijn, maar ook larven, geleedpotigen en algen.
De invasie van penseelkrabben begon in 1993 en de soort heeft in 2010 al grote delen van West-Europa veroverd. Meldingen komen ondertussen uit landen als Spanje, Frankrijk, België en Duitsland. Kortom: in slechts een jaar of zeven heeft hij vrijwel alle Atlantische kusten van West-Europa gekoloniseerd. Pas in het jaar 2000 werden de eerste exemplaren van de penseelkrab in Nederlandse wateren waargenomen, maar toen was het hek natuurlijk al van de dam. Er zijn een aantal mogelijke oorzaken van zijn aankomst in westelijk Europa genoemd: (1) de penseelkrabben zouden zijn aangevoerd met Aziatische oesters, (2) ze zijn aangevoerd met het ballastwater van oceaanstomers of (3) voordat ze zich tot jeugdige krabben ontwikkelen laten ze zich in hun stadium van larve wel een maand met de zeestromingen meevoeren en kunnen zo grote afstanden overbruggen.
Onderzoekers hebben ons voorlopig gerustgesteld en melden dat er vooralsnog geen nadelige effecten op de flora en fauna bekend zijn in de gebieden waar de soort zich heeft gevestigd. De tijd zal het leren, maar ik geloof daar helemaal niets van. Deze krab heeft een grote temperatuurstolerantie en kan dus tegen warme zomers en koude winters. Bovendien kan deze krabbensoort tijdens het broedseizoen wel drie of vier keer per jaar tot 50.000 eitjes produceren. Onze eigen krabbensoorten produceren veel minder eitjes en dat ook nog slechts twee keer per jaar. Dat zorgt op sommige plaatsen al voor een ‘krabbendichtheid’ van meer dan 20 exemplaren per vierkante meter. Gekoppeld aan zijn niets ontziende vraatzucht kan het niet anders zijn dan dat de penseelkrab onze inlandse krabbensoorten uiteindelijk wel degelijk kan verdrijven.
We vinden het natuurlijk helemaal niet erg dat er hier af en toe eens een exotische dieren- of plantensoort opduikt, maar ze moeten zich wel een beetje gedragen.
[Fred de Vries]
Aziatische korfmossel
De Aziatische korfmossel (Corbicula fluminea) is een zoetwatermossel, die al een behoorlijk groot leefgebied had, maar zelfs daar kennelijk niet tevreden mee was. Onderzoek heeft uitgewezen dat de Aziatische korfmossel van oorsprong thuishoorde in Rusland, China, Taiwan, Korea, Japan en Thailand, maar hij is ook in delen van Afrika aangetroffen. Misschien dat reislustige Arabische handelaren hem ooit onbedoeld hebben meegenomen toen de mosselen zich aan hun vaartuigen vastgehecht hadden.
Volwassen Aziatische korfmosselen hebben een doorsnede van ongeveer 5 centimeter. De buitenkant van de schelp is gewoonlijk geelgroenig met concentrische ribbels. De binnenkant van de schelp is licht paarsig. In Nederland leeft hij voornamelijk in rivieren waar hij bij lage waterstanden regelmatig een prooi lijkt te worden voor hongerige scholeksters. De soort is voor het eerst in Nederland in 1988 aangetroffen. Aangezien Rusland het meest westelijke leefgebied van de Aziatische korfmossel is, is het niet onmogelijk dat hij hier terecht is gekomen in het ballastwater van binnenvaartschepen, die heel Europa doorkruisen. Aan de andere kant is het ook niet totaal onmogelijk dat de Aziatische korfmossel hier ietwat opzettelijk is uitgezet door Aziatische fijnproevers want dat lijkt in de Verenigde Staten te zijn gebeurd. Ook kan hij hier terecht zijn gekomen als ‘bijvangst’ van de import van koikarpers. Wanneer het water uit de koivijvers moest worden ververst konden de aanwezige Aziatische korfmossels onbedoeld met het vuile water in het oppervlaktewater terecht komen.
Je bent er maar mooi klaar mee als zo’n buitenlandse tweekleppige zich hier vestigt want hij levert een dodelijke strijd om het bestaan met onze inlandse mosselen. De Aziatische korfmossel heeft een sterk punt ten opzichte van zoetwatermosselen als de schildersmossel (Unio pictorum), de bolle stroommossel (Unio tumidus) of de zwanenmossel (Anodonta cygnea): hij kan beter overleven in sterk vervuild water. Bovendien staat hij bekend als een lastpost voor allerlei koelwatersystemen omdat hij in ietwat warmer water het beste gedijt. Dat laatste is natuurlijk geen wonder als je bedenkt dat de soort uit de tropische wateren van Azië afkomstig is. Maar het gevolg is wel dat hij de uitlaten door zijn wildgroei verstopt en dat kost de eigenaren van die pijpen kapitalen om ze te verwijderen.
Onderzoekers hebben aangetoond dat de verspreiding van de Aziatische korfmossel in Nederland niet meer is te stoppen, tenzij we een aantal strenge winters achter elkaar krijgen. Want zijn voorliefde voor warmte is dan plotseling wel zijn zwakke punt. Onze vaderlandse mosselsoorten zijn veel beter aangepast aan die kou. Zij hebben zelfs de ijstijden overleefd en dat zie ik de Aziatische korfmossel nog niet doen.
[Fred de Vries]
Je bent er maar mooi klaar mee als zo’n buitenlandse tweekleppige zich hier vestigt want hij levert een dodelijke strijd om het bestaan met onze inlandse mosselen. De Aziatische korfmossel heeft een sterk punt ten opzichte van zoetwatermosselen als de schildersmossel (Unio pictorum), de bolle stroommossel (Unio tumidus) of de zwanenmossel (Anodonta cygnea): hij kan beter overleven in sterk vervuild water. Bovendien staat hij bekend als een lastpost voor allerlei koelwatersystemen omdat hij in ietwat warmer water het beste gedijt. Dat laatste is natuurlijk geen wonder als je bedenkt dat de soort uit de tropische wateren van Azië afkomstig is. Maar het gevolg is wel dat hij de uitlaten door zijn wildgroei verstopt en dat kost de eigenaren van die pijpen kapitalen om ze te verwijderen.
Onderzoekers hebben aangetoond dat de verspreiding van de Aziatische korfmossel in Nederland niet meer is te stoppen, tenzij we een aantal strenge winters achter elkaar krijgen. Want zijn voorliefde voor warmte is dan plotseling wel zijn zwakke punt. Onze vaderlandse mosselsoorten zijn veel beter aangepast aan die kou. Zij hebben zelfs de ijstijden overleefd en dat zie ik de Aziatische korfmossel nog niet doen.
[Fred de Vries]
Chinese wolhandkrab
De Chinese wolhandkrab (Eriocheir sinensis) komt van nature voor in veel riviermondingen in oostelijk Azië. Zijn meest noordelijke vindplaatsen zijn de kusten van het Koreaanse schiereiland, terwijl de zuidelijke provincies van China de andere grens van zijn leefgebied zijn. De Chinese wolhandkrab kan worden herkend aan plekken met dik donker haar op zijn scharen. Vandaar natuurlijk zijn naam. Het schild heeft een maximale doorsnee van zo’n 10 centimeter, terwijl zijn poten ongeveer twee keer zo lang zijn als het schild breed is. Met andere woorden: het is een behoorlijk grote krab. De Chinese wolhandkrab leeft het grootste deel van zijn leven in zoet of brak water, maar moet naar de zilte zee terugkeren om zich voort te planten.
In Europese wateren is de Chinese wolhandkrab al omstreeks 1912 voor het eerst aangetroffen. In het water van de Duitse rivieren Elbe en Weser werden toen de eerste exemplaren gesignaleerd. Men vermoedt dat ze als larven zijn meegelift in het ballastwater van vrachtschepen, die de havensteden Hamburg en Bremerhaven als bestemming hadden. Geef zo’n exoot zelfs niet de kleinste kans want hij zal die met graagte aangrijpen om zich voort te planten en daarna zijn nieuwe leefgebied uit te breiden. Dat gebeurde dus ook met de Chinese wolhandkrab en in Nederland wordt de soort ondertussen in alle wateren - zoet, zout en brak – aangetroffen.
De krab heeft de neiging om zich bij zijn instinctmatige trektocht van zoet naar zout water grote afstanden over land te verplaatsen. Sterke verhalen vertellen ons dat men verschillende exemplaren zelfs honderden kilometers van zee heeft aangetroffen.
Het vervelende van de Chinese wolhandkrab is dat ze inheemse krabben- en kreeftensoorten lijken te verdringen. Ze eten namelijk alles wat ze voor hun scherpe scharen krijgen. Bovendien knippen ze netten en fuiken kapot. Tot slot graaft hij zichzelf in en dat kan niet alleen behoorlijke schade aan dijken en oevers toebrengen, maar ook kan hij zich in afwaterleidingen ophouden waardoor deze verstopt kunnen raken.
In zijn eigen leefgebied voelt de Chinese wolhandkrab zich natuurlijk goed thuis, plant zich naar hartelust voort, maar het grootste gevaar dat hij daar loopt is de wok. In zowel Korea als China wordt het vlees van deze krab gezien als een bijzondere delicatesse en, zoals tegenwoordig zo vaak gebeurt, loopt hij daar in zijn voortbestaan zelfs gevaar als gevolg van overbevissing. Het vlees wordt daardoor steeds duurder en exclusiever. Inventieve vaderlandse vissers vangen tegenwoordig de Chinese wolhandkrab en exporteren die terug naar China. Daar worden ze met open armen en hete kookpotten begroet.
[Fred de Vries]
In Europese wateren is de Chinese wolhandkrab al omstreeks 1912 voor het eerst aangetroffen. In het water van de Duitse rivieren Elbe en Weser werden toen de eerste exemplaren gesignaleerd. Men vermoedt dat ze als larven zijn meegelift in het ballastwater van vrachtschepen, die de havensteden Hamburg en Bremerhaven als bestemming hadden. Geef zo’n exoot zelfs niet de kleinste kans want hij zal die met graagte aangrijpen om zich voort te planten en daarna zijn nieuwe leefgebied uit te breiden. Dat gebeurde dus ook met de Chinese wolhandkrab en in Nederland wordt de soort ondertussen in alle wateren - zoet, zout en brak – aangetroffen.
De krab heeft de neiging om zich bij zijn instinctmatige trektocht van zoet naar zout water grote afstanden over land te verplaatsen. Sterke verhalen vertellen ons dat men verschillende exemplaren zelfs honderden kilometers van zee heeft aangetroffen.
Het vervelende van de Chinese wolhandkrab is dat ze inheemse krabben- en kreeftensoorten lijken te verdringen. Ze eten namelijk alles wat ze voor hun scherpe scharen krijgen. Bovendien knippen ze netten en fuiken kapot. Tot slot graaft hij zichzelf in en dat kan niet alleen behoorlijke schade aan dijken en oevers toebrengen, maar ook kan hij zich in afwaterleidingen ophouden waardoor deze verstopt kunnen raken.
In zijn eigen leefgebied voelt de Chinese wolhandkrab zich natuurlijk goed thuis, plant zich naar hartelust voort, maar het grootste gevaar dat hij daar loopt is de wok. In zowel Korea als China wordt het vlees van deze krab gezien als een bijzondere delicatesse en, zoals tegenwoordig zo vaak gebeurt, loopt hij daar in zijn voortbestaan zelfs gevaar als gevolg van overbevissing. Het vlees wordt daardoor steeds duurder en exclusiever. Inventieve vaderlandse vissers vangen tegenwoordig de Chinese wolhandkrab en exporteren die terug naar China. Daar worden ze met open armen en hete kookpotten begroet.
[Fred de Vries]
Subscribe to:
Posts (Atom)