Ross' Meeuw

Ross' meeuw (Rhodostethia rosea) is maar een relatief kleine meeuw, de enige soort in zijn geslacht. Deze meeuw is vernoemd naar de Britse onderzoeker Sir James Clark Ross (1800-1862), die deelnam aan een aantal expedities in het noordpoolgebied. De broedgebieden van de Ross' meeuw werden pas in 1905 ontdekt door Sergei Aleksandrovich Buturlin nabij het dorp Pokhodsk in Yakutia, een niet-zelfstandige republiek in Rusland. Als je een beeld wilt vormen: denk Siberië (koud) en dan het uiterste arctische noorden daarvan (heel koud).
Deze kleine meeuw is qua grootte en sommige verenkleedkenmerken vergelijkbaar met de dwergmeeuw (Larus minutus). Sommigen denken zelfs dat het familieleden moeten zijn. De Ross' meeuw is echter iets groter dan die dwergmeeuw, heeft meer spitse vleugels en een wigvormige staart. Zijn poten zijn rood. Zomervolwassenen zijn bleekgrijs boven en wit onder, met een roze blos op de borst en een nette zwarte nekkring. In de winter gaan de borstkleuren en halskraag verloren en ontwikkelt zich een kleine donkere halve maan achter het oog. De maximale lengte is zo'n 30 centimeter, met een vluegelwijdte van een meter. Daarbij hoort een gewicht van zo'n 250 gram.

Die roze blos is ook de verklaring voor de wetenschappelijke familienaam: Rhodostethia is afgeleid van de Oudgriekse woorden rhodon (ῥόδον) 'rose' en stêthos (στῆθος) 'borst'. Weet je ook direct hoe een stethoscoop aan zijn naam en functie komt.

De Ross' meeuw voedt zich met visjes en kleine schaaldieren. Gedurende het broedseizoen maken ze het zich gemakkelijk. Op de toendra's sterft het dan van de vliegen en muskieten. Het is daar bijna ondragelijk voor mens en dier, maar de Ross' meeuw doet zich te goed aan deze eiwitrijke voedselbron.

Je vraagt je natuurlijk af hoe het mogelijk is dat zo'n relatief kleine vogel in ons land kan opduiken. De Ross' meeuw broedt in de arctische delen van Noord-Amerika (Canada en Alaska) en noordoost Siberië. In de herfst migreert de soort maar kleine stukjes in zuidelijke richting, terwijl de meesten niet verder komen dan de grens van het pakijs. Toch komt het af en toe voor dat enkele exemplaren afdwalen en in Noordwest-Europa terechtkomen.

Waarom of waardoor komt dat? Misschien dat ze met harde stormwinden willoos worden meegevoerd. Dat kan kloppen als je een voorjaar hebt met aanhoudende polaire winden uit het noorden. Maar misschien komen ze ook per ongeluk in een zwerm vogels terecht die naar het zuiden trekt en vliegen dan maar een stukje mee. Of mogelijk heeft een enkel exemplaar simpelweg de kolder in de kop en denkt dat hij zin heeft om een ommetje te maken.

In Nederland zijn er toch ieder jaar wel een aantal waarnemingen van deze bijzondere dwaalgast.

No comments:

Post a Comment