Oranje poriezwam

Ik geef direct toe dat de oranje poriezwam (Favolaschia calocera) nog geen officiële naam heeft. Die eer komt de ontdekker in het Nederlands taalgebied toe en dat is Rudy Claeys, een Belg die hem in 2019 in Vlaanderen ontdekte. Rudy Claeys stelt voor om de soort als 'Oranje poriezwam' te benoemen. Eens per jaar buigt de Commissie voor Nederlandse namen van paddenstoelen (CNN) zich over alle voorstellen en zal Claeys' voorstel vermoedelijk probleemloos worden aangenomen.
Oranje poriezwam is een klein maar opvallend oranje zwammetje met een diameter van een drietal centimeters. De vorm van de zwam doet denken aan een miniatuur tafeltennisbatje. Deze soort heeft een korte zijdelings gesteelde hoed die aan de ene kant bezet is met lobben en aan de andere kant met wijde poriën.

Deze soort werd voor het eerst 1933 waargenomen op Madagascar, het eiland in de Indische Oceaan, ten westen van zuidelijk Afrika. Maar waar hij zijn officiële en originele domein heeft is onbekend, want intussen is de soort ook bekend in Nieuw-Zeeland, Italië, Australië, Hawaïi, Thailand, China, Kenia, Réunion (ook Indische Oceaan), Spanje, Portugal, Groot-Brittannië en België. Na een aantal waarnemingen in het Noord-Hollandse Dijkgatbos kan vanaf november 2020 ook Nederland aan die lijst worden toegevoegd.

De oranje poriezwam leeft op dood hout en plantenresten. Onderzoekers hebben vastgesteld dat de oranje poriezwam op wel 50 verschillende soorten bomen en planten te vinden is. Hij is dus niet kieskeurig en dat is altijd een voordeel. De soort heeft zich mede daardoor snel over de wereld weten te verspreiden. Ze vormt bovendien klonen (genetisch identieke kopieën) en verspreidt zich dus zonder geslachtelijke voortplanting (uit één enkele spore kan al een zwam groeien). Vermoedelijk doet deze zwam ook aan biologische oorlogsvoering en produceert hij stofjes die andere zwammen verhinderen om op dezelfde ondergrond te groeien. Hierdoor vertoont deze exoot een invasief karakter.

De eerste Europese vondst was in Genua (Italië) in 1999. Daar werd de soort gespot op rottende varens en loof- en naaldbomen. In Engeland werd de soort voor het eerst waargenomen in 2012 en wordt ze voornamelijk gespot op vlier, gewone esdoorn en beuk.

Omdat de eerste vindplaatsen zich steeds in de buurt van havens bevonden, werpen kenners de vraag op of deze nieuwe soort zich wellicht zo snel in West-Europa kan verspreiden door intercontinentale houthandel? Of moeten we met een beschuldigende vinger wijzen naar de opwarming van de aarde?

Bron.

No comments:

Post a Comment