In 1874 werd een onbekende krabbensoort in de toenmalige Zuiderzee aangetroffen. Men meende in eerste instantie dat het om een nog onbekende soort moest gaan en het zuiderzeekrabbetje verdiende daarmee de wetenschappelijke naam Pilumnus tridentatus. Het duurde nog tot 1949 voordat men begreep dat het hier het uit Noord-Amerika afkomstige krabbetje Rhithropanopeus harrisii betrof. In zijn of haar thuisland luistert deze soort naar een veelvoud aan plaatselijke namen: dwarf crab, estuarine mud crab, Harris mud crab en white-tipped mud crab. Daar bevolkte het zuiderzeekrabbetje diverse riviermondingen aan de Amerikaanse oostkust.
![]() |
[Foto: www.lecolebuisonnaire.eu] |
Na het afsluiten van de Zuiderzee ontstond het IJsselmeer, waarvan het water steeds zoeter werd. Na een paar jaar bleek het water te lang te zoet te zijn geworden en namen de aantallen zuiderzeekrabbetjes weer af. In de rest van Nederland kon deze exoot zich echter wel handhaven en sinds 1960 wordt deze soort verspreid teruggevonden in, onder andere, het Noordzeekanaal (over een afstand van een kilometer nabij Amsterdam), in Zeeland, in het zuiden van Zuid-Holland en nabij Nijmegen.
Ondertussen is het zuiderzeekrabbetje in diverse Europese landen geïntroduceerd, waaronder België, Engeland, Denemarken, Duitsland en Frankrijk. Omdat de eerste waarneming altijd nabij zeehavens waren, neemt men aan dat de toegenomen trans-Atlantische scheepvaart de meest voor de hand liggende oorzaak voor de verspreiding van het zuiderzeekrabbetje moest zijn geweest.
Zijn uiteindelijk toch niet zo succesvolle introductie in ons land is mede te danken aan het feit dat hij in staat is om wisselende zoutconcentraties te tolereren. Niet dat het zuiderzeekrabbetje zout zeewater of zoet water heerlijk vindt, maar overleven doet hij wel.
No comments:
Post a Comment