Muiltje

Het muiltje (Crepidula fornicata) kwam oorspronkelijk alleen voor in de wateren voor de Amerikaanse oostkust, maar ook deze soort heeft het gepresteerd om de Atlantische Oceaan over te steken. De eerste Europese waarneming van het muiltje was in Liverpool Bay (Engeland) in 1872, maar deze populatie is sindsdien uitgestorven. Kort daarna waren er in de jaren 1887 tot 1890 ook verschillende onopzettelijke introducties in Essex in zuidoostelijk Engeland, die samenvielen met de invoer van de Amerikaanse oester (Crassostrea virginica). Deze oesters werden op bestaande Engelse oesterbanken uitgezet en brachten een verstekeling mee: het muiltje. Vanuit Essex was een verdere verspreiding langs de Europese kusten eenvoudig want de larven lieten zich rustig mee de zeestromingen meevoeren en kwamen zo ook in Nederlandse wateren terecht. De eerste waarneming van het muiltje in ons land dateert al uit 1924.
De schelp van het muiltje neigt van geelwit tot roodbruin met kleine roodbruine streepjes en vlekjes. Hij heeft een doorsnede van maximaal 5 centimeter. Ze kunnen tegenwoordig worden aangetroffen langs de hele zuidoostelijke Noordzeekust en dan met name op oesterbedden en mosselbanken. Het eerste exemplaar van de Waddeneilanden werd in 1939 gevonden en sindsdien heeft de soort zich over het hele Waddengebied uitgebreid. Ondertussen is het muiltje algemeen in de kustwateren van het Scandinavisch schiereiland (Noorwegen en Zweden) tot het Iberisch schiereiland (Spanje en Portugal). We kunnen dus vaststellen dat het muiltje de hem gegeven kans met beiden handen heeft aangegrepen. Als het muiltje handen had gehad natuurlijk.

Het succes van het muiltje kan worden verklaard doordat ze enkele opmerkelijke kenmerken bezitten. Ze hebben een wel erg ongewone voortplantingsmethode: muiltjes gaan namelijk gezellig boven op elkaar zitten, waarbij de jongste en kleinste exemplaren zich boven op de toren bevinden. Dat systeem noemen de deskundigen een muiltjesketting. Doordat ze hierdoor enorm dicht op elkaar zitten bereiken de uitgescheiden eitjes vrijwel zonder verlies een ander muiltje. Meer bevruchte eitjes zorgen voor meer larven en die koloniseren als volwassen muiltje weer aanpalende gebieden. Wat ook helpt is dat het muiltje op verschillende bodemtypes kan gedijen en zelfs in staat is om zich op modderige bodems staande te houden. Als het muiltje benen had gehad natuurlijk.

Het muiltje kent in onze streken ook weinig natuurlijke vijanden al lijkt dat de laatste tijd wat aan het veranderen te zijn. De soort blijkt tegenwoordig gegeten te worden door leergierige zilvermeeuwen, die mossels en andere tweekleppigen met daarop vastgehechte muiltjes van grote hoogte op asfalt en basalt laten vallen om zo de schelp te kraken. De muiltjes zijn dan een smakelijke bijvangst voor de meeuw.

[Fred de Vries]

No comments:

Post a Comment