Scheepsworm

De natuur maakt het ons vaak lastig, maar omgekeerd komt ook voor bij de naamgeving van soorten. Met een naam als scheepsworm (Psiloteredo megotera) zou je toch mogen verwachten dat we te maken hebben met een worm, maar dat is het dus niet. De scheepsworm is een tweekleppig weekdier. Deze soort boort tunnels in hout en de opkomst van de handel over steeds langere afstanden heeft er al vroeg voor gezorgd dat de scheepsworm zich over de hele aardkloot kon verspreiden. Tegenwoordig, nu scheepshuiden van metaal zijn, moet de scheepsworm genoegen nemen met drijfhout dat overboord is gegooid of zelfs boomstronken.

Het weekdier, de eigenlijke scheepsworm, leeft in zelfgegraven boorgangen in drijfhout en gezonken hout. De gangen worden met een kalklaagje bekleed. De scheepsworm leeft van de cellulose in hout dat de soort verteert door middel van enzymen.
De schelpen van de scheepsworm hebben een doorsnede van zo'n 12 millimeter en ze zijn verdeeld in drie delen: een onderste deel, een bovenste deel en een oortje dat boven de schelp uitsteekt.

Het is niet bekend wanneer de scheepsworm voor het eerst in onze wateren voorkwam en zelfs nu is eigenlijk nog onbekend waar ze precies leeft. Het is zeer waarschijnlijk dat de soort levend voor de Nederlandse kust voorkomt en soms spoelen levende exemplaren op het strand van de Waddeneilanden aan. De eerste beschrijving van de scheepsworm stamt al van voor het jaar 1600, maar de soort kan natuurlijk al jarenlang onontdekt zijn destructieve werk hebben gedaan voordat men hem ontdekte. Wetenschappers hebben daar overigens een moeilijk woord voor verzonnen: cryptogenisch, een term waarmee men soorten aanduidt waarvan nog steeds onbekend is of ze nu exotisch of inheems zijn. Het vermoeden bestaat dat de scheepsworm oorspronkelijk in Scandinavische wateren inheems is geweest en zich met de handelsvaart naar andere delen van Europa heeft verspreid.

Daarna was de verspreiding van de scheepsworm niet meer te stoppen en schepen van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC), de West-Indische Compagnie (WIC) en de Noordsche Compagnie moesten bij aankomst op hun bestemming vaak langdurige reparatiewerkzaamheden ondergaan om de schade van scheepswormen te herstellen.

Een methode die men gebruikte om vissersschepen van scheepswormen te ontdoen was door het in brand steken van riet en die tegen de scheepshuid aan te houden. De scheepswormen overleefden dit niet, al gold dat soms ook voor het hele schip. Een andere methode, gebruikt voor Indiëvaarders, was het deels aanbrengen van een extra laag zacht hout om zo de eikenhouten scheepshuid te beschermen. De scheepsworm zocht de gemakkelijkste weg en die extra huid kon eenvoudig vervangen worden.

No comments:

Post a Comment