Bietencysteaaltje

De echte procesmatige productie van suikerbieten begon in Duitsland. Dat land bezat namelijk geen koloniën waar men suikerriet kon verbouwen en dus moest men de suikerproductie in eigen hand nemen. In 1802 opende de eerste suikerfabriek zijn deuren in Silezië, toen een deel van Duitsland, maar nu onderdeel van Polen. Suikerproductie verspreidde zich als een olievlek door Duitsland en daarna over de rest van Europa. Het bleek echter dat de eenzijdige productie uiteindelijk zorgde voor 'bietenmoeheid' en rond het midden van de negentiende eeuw nam de bietenopbrengst gestaag af. Tijd voor een onderzoek, zo dacht men.

Het was de botanicus Hermann Schacht die in 1859 de oorzaak van die 'bietenmoeheid' ontdekte, kleine wormpjes of nematoden. Later werden deze parasieten beter beschreven als bietencysteaaltjes en ze kregen een wetenschappelijke naam die de ontdekker eerde: Heterodera schachtii. De bietencysteaaltjes zijn familie van de aardappelcysteaaltjes en ze zijn minstens zo schadelijk. Tegenwoordig is het bietencysteaaltje wereldwijd in vrijwel alle gebieden aanwezig waar intensief suikerbieten worden geteeld en ze kunnen de hele oogst van een akkerbouwer verwoesten. Schade is te herkennen aan achterblijvende groei en cysten op de wortels. Er wordt geschat dat het verlies aan jaarlijkse opbrengst door de bietencysteaaltjes in Europa jaarlijks € 90 miljoen bedraagt.
Maar het bietencysteaaltje lust niet alleen suikerbieten. Deze aaltjes infecteren meer dan 200 verschillende soorten planten, waaronder de economisch belangrijke gewassen als kool, spinazie en radijs. Een akkerbouwer kan verschillende maatregelen nemen om de besmetting tot het minimum te beperken. Vroeger kon hij de gifspuit ter hand nemen, maar wijze mannen en vrouwen in Europa hebben besloten dat deze route verboden is. Hij kan wel (deels) resistente suikerbietenrassen gebruiken. Sommige planten, zoals bladrammenas of gele mosterd, dragen bij aan het reduceren van bietencysteaaltjes.

Ondertussen zijn er twee soorten bietencysteaaltjes bekend, het witte bietencysteaaltje (Heterodera schachtii) en het gele bietencysteaaltje (Heterodera betae), waarvan in 1975 in Nederland de eerste besmettingen in suikerbieten werden gemeld. Witte bietencysteaaltjes komen voor op alle grondsoorten, terwijl het gele bietencysteaaltje voorkomt op zand- en dalgronden. De gele versie is dus iets minder algemeen dan zijn witte familielid. Maar de vraag rijst natuurlijk waar kwamen die gele bietencysteaaltje zo plotseling vandaan? Het antwoord is dat men het niet weet. Sommigen geloven dat het een mutatie is van de klavercysteaaltjes (Heterodera trifolii), maar ik ben daar niet zo zeker van.

No comments:

Post a Comment